Boterkoek

20 juni 2017

Als kind moest ik op zaterdagmorgen bij de bakker brood en reepkoek halen. En koeken voor bij de koffie. In mijn vroegste jeugd was dat bij de bakker, waar een bekende van mijn ouders werkte. Zover ik me herinner, was de korstkleur van het brood aanleiding over te stappen naar een andere bakker. “Dat verbrande brood breng je maar terug”, herinner ik me, toen het brood eens wat donkerder was. Met lood in mijn schoenen ging ik als klein mannetje terug om verhaal te halen.

Die eerste bakker zag je nooit in de winkel. Dat was ook niet nodig. De bakkersvrouw had een stem als een stadsomroeper en greep, volgens mij, iedere gelegenheid aan om met schelle stem naar achteren te schreeuwen om assistentie. Ik was als kind een beetje bang voor haar. De nieuwe bakker zag je regelmatig in de winkel. Een vakman, ooit begonnen in de kombuis op de grote vaart. Hij genoot er zichtbaar van zijn klanten te zien en te spreken. Ieder zijn ding. Het is de bakker, die mijn maatstaf voor bakkerijproducten bepaalde.

Ik herinner me veel van zijn lekkers. Zoals, die boterkoeken! Och, jongens. Grote platte, ronde koeken met een opstaand randje en een amandel in het midden. Half hard. Je moest zowat brood mee voor onderweg, als je eromheen wilde lopen. Zo groot. In mijn ogen als kind. Wat een heerlijkheid. Ja, het is door deze bakker, dat ik een koekjesmonster werd. Man, man, wat een lekkers lag daar in de vitrines. En eveneens door zijn vakkundige toedoen kreeg ik thuis nogal eens op mijn kop: omdat ik weer eens zo’n verrukkelijke boterkoek of gevulde koek uit de kast had gepikt. En het bezoek niets bij de koffie had. Wist ik veel, dat mijn moeder ze telde.

  • Met watertandende groet,
  • Hanno Spanninga

Altijd op de hoogte blijven?